Carpe Diem
Een filosoof zat op een rots.
Over zijn leven dacht hij plots:
Waarom leven om te sterven,
Niks op een steen kunnen kerven?
Zich allemaal vragen stellen,
Om niks te kunnen vertellen.
Want voor de zon schijnt is het nacht.
Aan zijn leven zegt hij gedag.
Leven gaat door, maar zijn hart stopt,
Een ster wordt hij boven onze kop
en niemand zal het ooit weten.
Maar de filosoof, toen hij stierf,
Wist dat het doel van ons leven,
Wij niet voor onze dood zullen weten. (M.K.)
Sonnet: klas 305
Het is een klas waarin de zon straalt,
Met een bord, banken en leerlingen.
Wat zie ik, een injectienaald?
Ah nee, het zijn alleen maar balpennen.
Een jongen zit daar, uit het raam te kijken.
Zijn hoofd gesteund op zijn hand, ligt,
Starend, bij de eiken;
Gestreeld en gewiegd door het zonlicht.
De les gaat door, maar hij luistert niet.
Misschien is het liefdesverdriet?
Ah nee, hij zit daar te glimlachen.
De anderen zijn daar aan het kletsen.
Maar hij durft niet te bewegen.
Hij slaapt en droomt van zijn lunch. (B.P.)
Gedicht
Speeltijd begint te naderen.
De juf roept alle kinderen.
Ze telt ons: ‘acht, negen, tien’.
Ik pak mijn koek en appelsien.
Met speeltijd mag je buiten.
Nu smelt de sneeuw langs de ruiten.
De hitte van de verwarming
Geeft een zomerse verlanging.
Speeltijd is binnenkort voorbij
En mijn mam en pap zijn nabij.
Straks halen we onze kerstboom
Voor het bezoek van onze oom.
Ons visje zwemt in zijn bokaal
En ik zit vast in dit lokaal. (L.P.)
De mist
De mist is een optische illusie.
Gemaakt van het verleden en herinneringen,
Hij kruipt stiekem en veroorzaakt verbijsteringen,
Zo worden we geabsorbeerd door de implosie.
De mist is een optische illusie.
Met tentakels die kruipen over elk ravijn.
Hij verstikt elk gebouw en elke boom op de grondlijn.
En stuurt wat niet behoort naar een andere dimensie.
De mist is een optische illusie.
Laat toe dat we dromen van een fantasiewereld,
Hij verblindt ons voor de realiteit der wereld.
En creëert voor één moment een soort tunnelvisie.
De mist is een asbak verlaten om te vervuilen,
Waar elke weduwvrouw van moet huilen. (M.R.)
Een oneindige winter
Er was eens een landschap in de winter
Zo koud dat in de rivier het water
Bevriest. Het gras, bedekt met een laag sneeuw
Heeft de zon niet gezien tijdens meer dan een eeuw.
Het woud met bomen heeft geen kleuren meer
En de machtige leeuw haalt hier geen eer.
De winterdieren leven hier in rust
En de mensen zijn zich daar goed van bewust.
Maar op een dag werd het ineens warmer.
Het evenwicht in de natuur bestaat niet langer.
De dieren verliezen hun veiligheid
Door de mensen hun stommigheid.
We zouden iets heel anders kunnen doen.
Dan wordt de hele wereld weer mooi groen. (D.V.D.G.)
(Zonder titel)
In een veld was er een unieke bloem,
Zo kleurig en zo mooi, het was een zonnebloem.
Herfst voorbij, winter daarbij en ze is hier nog,
Zonder iemand kan ze door de winteroorlog.
De wind waait erover, er is niets aan te doen,
Ze is zo krachtig, ze gaat door elk seizoen.
Heeft ze een geheim? Of is ze misschien magisch?
Nee, het verhaal van haar leven is zo tragisch.
Ze is geboren een paar jaar geleden,
Haar moeder was naast haar en zei: ‘wacht maar even.’
Ze is nu weg en spijtig genoeg overleden.
In een veld was er een unieke bloem,
Zo kleurig en zo mooi, het was een zonnebloem. (J.C.)
(Zonder titel)
Ik weet nog hoe het was.
We klommen in het gewas.
Ik was toen nog maar acht
En toch ving dat mijn aandacht.
Van taalboek naar lessen
Toch moest ik opletten
De dinsdagnamiddag
We moesten aan de slag.
Al die lange uren
Bleven maar duren
Toch bleek het goed te zijn
Ik ben hier dan terug.
Ik maakte een hangbrug
Naar een nieuw werkterrein. (A.B.)
Natuur vs Industrie
Er hopt een konijn in het gras
Er spring teen kikker in een plas
Er draft een wild paard door de wei
Oh, en dan zoemt een bij voorbij.
Plots waait er wind door de bomen.
Hoor in de lucht hang teen wolkje.
Een klein vosje ligt te dromen
En daar stroomt een riviertje.
Maar plots drijft er een zwarte vlek
Naar de zwarte gebouwen
Daar was vroeger een open plek
Nu kunnen we alleen maar rouwen.
De industrie is een kogel
En de natuur is de vogel. (J.H.)